Regelmatig wordt er getwijfeld aan de loyaliteit van Nederlanders met een dubbele nationaliteit. Deze door mensen gecreëerde, historische verbinding tussen twee landen speelt echter steeds vaker een cruciale en positieve rol in de huidige internationale betrekkingen.
Door: Dr. Malika Ouacha (docent-onderzoeker aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit)
Tegen het einde van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw leken grote groepen Turkse en Marokkaanse gezinnen een vergelijkbare beslissing te hebben genomen: ze besloten niet meer terug te keren naar hun landen van herkomst. De voormalige gastarbeiders naturaliseerden en werden officiële Nederlanders, wat in de meesten gevallen resulteerde in een dubbele nationaliteit. Een rood en een groen boekje voor de Marokkaanse Nederlanders en twee rode boekjes in het geval van de Turkse Nederlanders.
De term ‘gastarbeider’ is alom bekend in de Nederlandse volksmond, en is het resultaat van de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog. Net als de rest van haar buurlanden, had Nederland in deze periode nood aan mankracht in onder andere de fabrieken, mijnen, en landbouw. Terwijl West-Europa nieuw leven blies in het naoorlogse landschap, bleef de periferie van een aantal zuidelijke landen uitzichtloos. Uit deze periferie – onder andere Turkije en Marokko – werden jonge mannen gerekruteerd om te gaan werken in het verre noorden. Het werk moest spaargeld opleveren, met de hoop in de toekomst terug te keren naar het hoopgevend thuisland.
Van terugkeer kwam echter op korte termijn weinig terecht. Eenmaal aangekomen op hun bestemming, begon er geleidelijk geld en goederen richting de periferie te stromen. De welvaart en daarmee ook het welzijn van dorpen vol families en vrienden groeiden simultaan met de West-Europese wederopbouw. In Marokko werden deze gastarbeiders, inmiddels migranten in West-Europa, daarom ook wel cash-cows (geldkoeien) genoemd.
De tweede en derde generaties Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben hun plek gevonden in Nederland en de rest van West-Europa. Toch blijkt uit onderzoek dat voor meerdere generaties diepe verbinding en verwevenheid met het land van herkomst belangrijk zijn en dit in de toekomst hoogstwaarschijnlijk zo zal blijven, al wel niet zal toenemen. Het land van herkomst wordt zelfs door de vierde generatie nog gezien als “thuisland”. Daarmee blijft ook de vrijgevigheid richting de landen van herkomst bestaan, terwijl deze landen op sommige maatschappelijke gebieden nu zelfs welvarender zijn dan sommige West-Europese landen. Het zijn de remittances (geld- en goederenoverdracht naar het land van herkomst) van de eerste generatie die een cruciale inspiratiebron vormen voor het geefgedrag van de tweede,derde en vierde generatie diaspora in Europa.
Religie speelt bij het geefgedrag een grote rol, tegenwoordig zelfs meer dan voorheen. Bij de eerste generatie migranten was de remittances geen religieuze aangelegenheid, terwijl detweede, derde en vierde generatie zich ‘faith-based’ (gedreven door religie) noemen. De zakat (armenbelasting) en sadaqa (liefdadigheid) zijn belangrijke motieven in het voortbestaan van de remittances binnen de religie-gedreven islamitische diaspora groepen in Nederland. In de ontwikkeling van diaspora identiteit in Europa vormt religie een steeds belangrijkere bouwsteen bij jongere generaties. Daar waar eerste generatie gastarbeiders en migranten nog een scheiding maakten op culturele verschillen, verbind religie de generaties die volgen sterker dan verwacht. Zo ook de intieme verbinding die deze generaties voelen met het land van herkomst, en de landen in dezelfde regio.
Het hebben van persoonlijk betrekkingen met het land van herkomst, en meerdere landen, en het intieme begrip van de cultuur van die landen kan het cruciale verschil maken op het gebied van internationale ontwikkelingshulp. Bij de aardbevingen in Turkije, Syrië en Marokko in 2023 stonden filantropen en vrijwilligers uit de diaspora uitzonderlijk snel klaar om deze landen van herkomst op alle mogelijke manieren bij te staan. Via directe familieleden en bekenden vonden zij hun wegen vlotter en efficiënter naar de getroffen gebieden. Zeker als we deze groepen vrijwilligers en filantropen vergelijken met de grotere NGOs, die op het gebied van natuurrampen meer expertise in huis hebben. Turkse en Marokkaanse diaspora non-profit organisaties spraken de taal van de slachtoffers en konden naast materiele steun zoals tenten en voedsel, ook emotionele hulp bieden. Tegelijkertijd leidde dit ook tot vragen over efficiëntie en professionaliteit van die hulpverlening in een ramp- en conflictgebieden. Beiden rampen hebben laten zien hoe verschillende diaspora filantropen en hulpverleners een cruciale rol spelen in internationale ontwikkelingshulp, want vanwege geopolitieke agenda’s werd Nederlandse hulp geweigerd. Filantropen en vrijwilligers uit de Marokkaanse en Turkse diaspora vormen dus een gouden brug.
Demonstratie van gastarbeiders tegen slechte behuizing gastarbeiders in Amsterdam, 1970. © Joost Evers voor Anefo, Nationaal Archief.
Beatrix en Claus spreken met gastwerknemers uit Marokko en Turkije te Amersfoort, 1972 © Rob Mieremet voor Anefo, Nationaal Archief.
Feest van kinderen van gastwerknemers te Boxtel. Sommigen houden de Turkse vlag in de hand, jaartal onbekend. © Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC).